5.4 Theorie
Er is veel theorie te vinden over krachten die een rol spelen in constructies hieronder een kleine opsomming die van belang is voor de te bouwen bruggen.


Kracht        F in Newton (N)
Kracht is een vector; heeft grootte en richting (kan je niet altijd zomaar optellen)

Zwaartekracht  Fz in (N)
Aantrekkingskracht van de aarde op een voorwerp. Als een voorwerp stil staat geldt F = Gewicht.
In Nederland geldt:
Fz = 9,81 x massa (in kilogram)

Werklijn      is de lijn waarop een kracht ligt. bijv. graphic

Moment       M in Newtonmeter (N.m)
Moment is de oorzaak dat een voorwerp om een scharnierpunt (punt dat stil blijft staan en waarom voorwerp kan draaien)
Moment hangt af van de kracht F en de arm r (dit is de loodrechte afstand van het scharnierpunt en de werklijn van de kracht). zie tekening

M = F x r. (en niet M = F x ℓ !)   

Een moment heeft twee mogelijke draairichtingen :
        • een moment waarbij de draaiing rechtsom (klok) gaat MR; en
        • een moment waarbij de draaiing linksom (tegen klok) gaat ML.     
           graphic

Statica     Hiermee duiden we de situaties aan waarbij een voorwerp
          • in rust is.
          • een constante (draai-) snelheid heeft.

     Bij statica is er een evenwichtssituatie voor krachten en momenten.

     Krachtenevenwicht  De resulterende kracht (het resultaat van alle op     dat voorwerp werkende krachten) is dan ook nul; Kort: FR = 0 N

     Momentenevenwicht     Het resulterend moment (het resultaat van     alle op dat voorwerp werkende momenten) is nul; Dat betekent dat alle      momenten rechtsom samen even groot zijn als alle momenten linksom:      ∑MRechts = ∑MLinks

Spanning   σ in Newton per vierkantemeter (N/m2)
(schuif/trek)         
Spanning is de grootheid die de kracht per oppervlakte aangeeft. Men onderscheidt o.a. schuif- en trekspanning. Bij trekspanning staat de kracht loodrecht op het oppervlak; bij schuifspanning is de kracht evenwijdig aan het oppervlak. (vergelijk § 4.4  tensile is trek- en shear is schuifspanning)
          
          σ = F/A